'Woedend Uitzicht' van Taco Meeuwen verscheen eerder in 2010 in het Vlaams literair tijdschrift met neus: 'De Brakke Hond'. |
Meneer Floret ziet sterretjes. Hij gaat ermee naar de
dokter.
‘Dag meneer Floret’, zegt de dokter. ‘Ik ben dokter Hans. Ik loop co-schappen bij dokter Spaargaren die een weekje naar Brussel is voor een seminar over zwembadbevalling.’
‘Ik begrijp het’, zegt meneer Floret. ‘U doet de boodschappen.’
‘Zo ongeveer,’ glimlacht dokter Hans. Hij vraagt meneer Floret wat er aan scheelt.
‘Ik zie sterretjes’, zegt meneer Floret.
‘Trekt u om te beginnen uw trui maar eens uit’, zegt de dokter. ‘Hebt u het druk?’
‘Zo druk’, zegt meneer Floret. Hij wijst met zijn platte hand een liter boven zijn hoofd aan. Hij verzuipt in drukte. De dokter knikt en luistert aan meneer Floret zijn blote borst.
‘Ademt u maar eens flink in’, zegt hij.
‘Zou ik dat nou wel doen?’ vraagt meneer Floret.
‘Waarom niet?’ vraagt de dokter.
‘Als ik doe wat u zegt, diep inademen, dan krijg ik het allemaal binnen.’
‘Wat krijgt u binnen?’ wil de dokter weten.
‘Drukte natuurlijk’, zegt meneer Floret.
Daar zit wat in. Dokter Hans staat even na te denken. Hij speelt wat met zijn stethoscoop die smakt op de palm van zijn opengesperde hand.
‘Wacht, ik weet wat’, zegt dokter Hans. Hij neemt meneer Floret voorzichtig bij zijn arm en leidt hem naar een hoekje van de praktijk.
‘Gaat u hier maar even staan, terwijl ik naar uw borst luister’.
‘Waarom hier?’ vraagt meneer Floret.
‘Op deze plaats is de druk een stuk minder’, fluistert dokter Hans.
Meneer Floret ademt diep in.
‘Ik hoor het al’, zegt de dokter. ‘U hapert behoorlijk.’ Met het koele staal van de stethoscoop beklopt hij de rug van meneer Floret.
‘Wat bent u aan het doen?’ vraagt meneer Floret.
‘Ik probeer te horen waar het hapert’, zegt de dokter. ‘Gewoon doorademen alstublieft.’
‘Ik heb het gezien’, zegt dokter Hans, wanneer hij uitgeluisterd is, ‘trekt u de trui maar weer aan.’ Meneer Floret kleedt zich aan en gaat zitten op de stoel voor het bureau van de dokter. Dokter Hans tikt wat op de computer.
‘U staat gespannen als een veer, meneer Floret’, zegt de dokter. ‘De cultuur groeit u boven het hoofd. Het hart is goed, maar het lichaam maakt overtoeren. U bent bang om te ademen en dan gaat de boel haperen.’
‘En die sterretjes?’ vraagt meneer Floret.
‘Stress,’ zegt dokter Hans. ‘Sterretjes zijn het gevolg van stress. Als ik me niet vergis draagt u het sterrenbeeld Adrenaline daarbinnen. Dat moet eerst tot bedaren komen. U moest het maar eens een weekje of wat rustig aan gaan doen.’
‘Is dat alles?’ vraagt meneer Floret.
‘Dat is alles’ zegt dokter Hans, ‘En Floret?’
‘Ja’, zegt meneer Floret.
‘Even helemaal geen cultuur meer’.
‘Dag meneer Floret’, zegt de dokter. ‘Ik ben dokter Hans. Ik loop co-schappen bij dokter Spaargaren die een weekje naar Brussel is voor een seminar over zwembadbevalling.’
‘Ik begrijp het’, zegt meneer Floret. ‘U doet de boodschappen.’
‘Zo ongeveer,’ glimlacht dokter Hans. Hij vraagt meneer Floret wat er aan scheelt.
‘Ik zie sterretjes’, zegt meneer Floret.
‘Trekt u om te beginnen uw trui maar eens uit’, zegt de dokter. ‘Hebt u het druk?’
‘Zo druk’, zegt meneer Floret. Hij wijst met zijn platte hand een liter boven zijn hoofd aan. Hij verzuipt in drukte. De dokter knikt en luistert aan meneer Floret zijn blote borst.
‘Ademt u maar eens flink in’, zegt hij.
‘Zou ik dat nou wel doen?’ vraagt meneer Floret.
‘Waarom niet?’ vraagt de dokter.
‘Als ik doe wat u zegt, diep inademen, dan krijg ik het allemaal binnen.’
‘Wat krijgt u binnen?’ wil de dokter weten.
‘Drukte natuurlijk’, zegt meneer Floret.
Daar zit wat in. Dokter Hans staat even na te denken. Hij speelt wat met zijn stethoscoop die smakt op de palm van zijn opengesperde hand.
‘Wacht, ik weet wat’, zegt dokter Hans. Hij neemt meneer Floret voorzichtig bij zijn arm en leidt hem naar een hoekje van de praktijk.
‘Gaat u hier maar even staan, terwijl ik naar uw borst luister’.
‘Waarom hier?’ vraagt meneer Floret.
‘Op deze plaats is de druk een stuk minder’, fluistert dokter Hans.
Meneer Floret ademt diep in.
‘Ik hoor het al’, zegt de dokter. ‘U hapert behoorlijk.’ Met het koele staal van de stethoscoop beklopt hij de rug van meneer Floret.
‘Wat bent u aan het doen?’ vraagt meneer Floret.
‘Ik probeer te horen waar het hapert’, zegt de dokter. ‘Gewoon doorademen alstublieft.’
‘Ik heb het gezien’, zegt dokter Hans, wanneer hij uitgeluisterd is, ‘trekt u de trui maar weer aan.’ Meneer Floret kleedt zich aan en gaat zitten op de stoel voor het bureau van de dokter. Dokter Hans tikt wat op de computer.
‘U staat gespannen als een veer, meneer Floret’, zegt de dokter. ‘De cultuur groeit u boven het hoofd. Het hart is goed, maar het lichaam maakt overtoeren. U bent bang om te ademen en dan gaat de boel haperen.’
‘En die sterretjes?’ vraagt meneer Floret.
‘Stress,’ zegt dokter Hans. ‘Sterretjes zijn het gevolg van stress. Als ik me niet vergis draagt u het sterrenbeeld Adrenaline daarbinnen. Dat moet eerst tot bedaren komen. U moest het maar eens een weekje of wat rustig aan gaan doen.’
‘Is dat alles?’ vraagt meneer Floret.
‘Dat is alles’ zegt dokter Hans, ‘En Floret?’
‘Ja’, zegt meneer Floret.
‘Even helemaal geen cultuur meer’.
Al na de eerste tien passen op kantoor ziet meneer Floret weer sterretjes. Ze fonkelen in het kerstneon vlak voor zijn ogen. Hij is naar zijn werk gegaan om te vertellen dat hij het rustiger aan moet doen. Hij heeft nog geen voet binnen gezet of meneer Beer klampt hem aan. Meneer Beer is één van de bazen van meneer Floret.
‘Floret, hebben we nou al een oplossing voor het conservatorprobleem?’ vraagt meneer Beer gejaagd.
‘Nee’, zegt meneer Floret.
‘Nee is niet goed genoeg’, zegt meneer Beer wanhopig. ‘Ik ben voor vanmiddag in de bestuurstoren besteld en dan moet ik met een oplossing komen.’
‘Goed dan,’ zegt meneer Floret. ‘Er is bijna een oplossing voor het conservatorprobleem. Dat herinner ik me nu. Nog een paar daagjes en er is een oplossing. Overal in Nederland denken op ditzelfde moment conservatoren na over ons probleem. Ieder moment verwacht ik een telefoontje. Dat kan vandaag zijn, dat kan morgen zijn. Word ik gebeld, dan maak ik een afspraak om met de conservatoren om tafel te gaan zitten. Ik ben er van overtuigd dat, als we maar eenmaal om tafel zitten met de conservatoren, de cultuur in een uurtje is gered’.
‘Prima, goed werk Floret’, zegt meneer Beer opgelucht. ‘Ik zal het doorgeven aan de bestuurstoren. Er zit schot in de zaak en daar ben ik blij om. Tenminste iets dat loopt. Weet je, Floret, het zit me af en toe tot hier, al het werk.’ Meneer Beer wijst met zijn vlakke hand twee liter boven zijn hoofd aan. Met zijn andere hand klopt hij meneer Floret vriendschappelijk op de schouder. Meneer Florets’ sterretjes rinkelen.
‘We hebben het er nog over’, roept meneer Beer.
Meneer Floret is op weg naar zijn
werkkamer. De gangen van het kantoor wentelen hem tegemoet. Bij iedere stap die
hij zet is het alsof hij op het plafond zal belanden, of op de muren. Boven en
onder zijn goed zoek. De mensen in de gangen lijken wel allemaal ziek. Ze
wankelen met een dronkemanstred, sommigen zoeken steun tegen een deurlijst. Er
is maar één gespreksonderwerp in de gangen van het kantoor. Waar hij ook kijkt
ziet hij collega’s literstreepjes boven hun hoofd aanduiden. Het is een gek
gezicht. Visserslatijn voor de kantoortuin, denkt meneer Floret. Hij nadert
zijn werkkamer. Hij krijgt het warm en de sterretjes voor zijn ogen veranderen
van kleur.
Op zijn werkkamer zit meneer Bazuin.
‘Floret, hoe is het nou jongen?’ vraagt meneer Bazuin tandenknarsend. ‘We maakten ons al zorgen over je’. Meneer Bazuin heeft de overbeet van een graseter. Zijn scheurkauwersgebit maalt voortdurend. Met de tandenman deelt meneer Floret nu al jaren een kantoorunit. Bij alles wat meneer Floret aan zijn bureau onderneemt verzorgen de kiezen van Bazuin de begeleiding.
‘Ik moet het rustiger aan doen’, zegt meneer Floret. ‘De dokter heeft me een paar weken rust voorgeschreven.’
‘Ja, ik ken dat’, zegt meneer Bazuin en zijn vlakke hand rijst al de hoogte in. ‘Straks heb je drie weken rust gehad. Dan kom je terug. Heeft de cultuur zich in de tussentijd opgestapeld tot hier’. Tien liter boven het hoofd van meneer Bazuin.
‘Ik ga het Bral vertellen’, zegt meneer Floret.
‘Sterkte ermee’, knarst meneer Bazuin.
‘Floret, hoe is het nou jongen?’ vraagt meneer Bazuin tandenknarsend. ‘We maakten ons al zorgen over je’. Meneer Bazuin heeft de overbeet van een graseter. Zijn scheurkauwersgebit maalt voortdurend. Met de tandenman deelt meneer Floret nu al jaren een kantoorunit. Bij alles wat meneer Floret aan zijn bureau onderneemt verzorgen de kiezen van Bazuin de begeleiding.
‘Ik moet het rustiger aan doen’, zegt meneer Floret. ‘De dokter heeft me een paar weken rust voorgeschreven.’
‘Ja, ik ken dat’, zegt meneer Bazuin en zijn vlakke hand rijst al de hoogte in. ‘Straks heb je drie weken rust gehad. Dan kom je terug. Heeft de cultuur zich in de tussentijd opgestapeld tot hier’. Tien liter boven het hoofd van meneer Bazuin.
‘Ik ga het Bral vertellen’, zegt meneer Floret.
‘Sterkte ermee’, knarst meneer Bazuin.
Meneer Bral is de directe chef van meneer Floret. Hij heeft de ogen van een bang dier. Meneer Floret kent die uitdrukking goed. Hij heeft het vaak gezien, in de ogen van meneer Bral en in dierenogen.
‘Hoe luidt het vonnis, Floret?’ vraagt meneer Bral. Hij leunt achterover in zijn bureaustoel. Met beide handen krabt hij de binnenkanten van zijn polsen. Meneer Floret heeft zich over die beweging al eerder verbaasd. Het is net alsof Bral zichzelf voortdurend condoleert. Er zit iets troostend in het wiegende gebaar, maar ook iets wanhopigs.
‘Ik moet het rustiger aan doen’, zegt meneer Floret. ‘Ik ben overwerkt.’ Meneer Bral slaat zijn ogen ten hemel.
‘Wie niet,’ zucht hij. ‘Wie is er tegenwoordig niet overwerkt’. Zijn beide armen gaan de hoogte in. Liters en nog eens liters overwerk.
‘Drie weken rust wil de dokter’, zegt meneer Floret.
‘Als ik jou was dan ging ik op vakantie’, zegt meneer Bral vooroverleunend. Je bent er zelf aan toe, denkt meneer Floret.
‘Als ik jou was dan zocht ik drie weken de zon op.’
‘Ik zal er eens over denken’, zegt meneer Floret.
Meneer Floret weet heel goed wat hij aan de sterretjes gaat doen. Hij stapt op de fiets en rijdt de duinen in. Hij fietst een uur lang met zijn sluike haren wapperend in een zeebries. Het is fris. Vroeg in het jaar is alles ogenschijnlijk dood aan het duin. Dood en doornig. Het begint al te schemeren wanneer hij afstapt en zijn rijwiel verstopt in een duinpan langs het fietspad. Vanaf het duin laat hij zijn blik dwalen over het strand. Een leeg uitzicht. Geen sterveling te bekennen. Heel goed, denkt meneer Floret en begint aan de tocht door de duinen. Hij volgt een wildpaadje. Waar hij afslaat liggen hoopjes bruine keutels. Meneer Floret komt bij een dichte haag van jeneverbes en duindoorn. Na een pas of tien langs het kreupelhout te hebben gelopen zakt hij door de knieën. Hij buigt zijn hoofd tot vlak bij de grond en loert onder de struiken door. ‘Hebbes’, mompelt hij. Met zijn arm reikt hij ver in een rond gat onder het struikgewas. Hij trekt zijn arm terug. Er spartelt een konijn in zijn vuist. Het konijn heeft een strik rond zijn achterpoot en vecht als een bezetene om los te komen. Meneer Floret grijpt het konijn met beide handen rond de nek. Hij kijkt het dier in de ogen. Dan drukt hij zijn vingers tegen de hals van het konijn. De achterpoten stampen wild tegen de grond. ‘Dag Bral’, zegt meneer Floret met opeengeklemde kaken. ‘Dag Bazuin, dag Beer’. De sterretjes vloeien uit zijn handen in het konijn. Het diertje wordt er helemaal rustig van.
Diezelfde nacht nog droomt meneer Floret over het conservatorprobleem. Hij is thuisgekomen, zoals elke avond. Heeft zijn handen gewassen onder de lauwe kraan. Heeft een bamischotel uit blik, samen met wat gemengde groente met Hollandse kruidenboter en een lik appelmoes, opgewarmd in de magnetron. Heeft zich met een biertje gedachteloos neergezet in de stoel voor het nieuws. Zou er nog nieuws zijn, vroeg hij zich af, toen hij eenmaal zat. Hij heeft al het nieuws van die avond bekeken. Mensen hebben andere mensen doodgemaakt. Hier is een dodelijke portie landbouwgif in het spel geweest. Daar bleek de eerste rij niet bestand tegen het uitzinnig opstuwende publiek. Ergens verderop stalen soldaten voedsel uit de handen van hongerende vluchtelingen. Niet ver daar vandaan moet een stille opdracht tot liquidatie zijn gegeven. Beelden van slordige lichamen in een greppel langs een zandpad. Na het nieuws heeft meneer Floret afgewassen. Hij is daar altijd heel zorgvuldig in, ook nu, nu hem drie weken rust te wachten staan. De sterretjes zijn teruggekomen. Het gebeurde tijdens de afwas. Mijnheer Floret dacht aan de slaap, straks, die hij niet zou kunnen vatten. Meteen floepten de sterretjes aan voor zijn ogen. Groen, blauw, roze, het schettert opdringerige pigmenten. Hij hunkert ernaar te kunnen slapen zoals vroeger. Toen kon het wel voorkomen dat hij direct na de avondmaaltijd in slaap viel, wakkerschrok, slaapdronken door de afwas liep, naar de badkamer stommelde, tandenpoetste en alweer sliep nog voor hij op zijn bed landde. Sinds hij van het nieuwskijken een gewoonte heeft gemaakt is slapen een probleem. En het nieuwskijken is begonnen met het wiebelen van de voet. Het wiebelen van de voet begon op het werk.
‘Wat zie ik nou?’ had meneer Bazuin op een dag gezegd. ‘Zit je te wiebelen, Floret?’ Meneer Bazuin heeft op kantoor een goed zicht op de benen van meneer Floret vanonder diens bureau. Bazuin had het scherp gezien. Meneer Florets rechtervoet ging als een lichaamsdeel met een eigen willetje van links naar rechts. In een hoog tempo.
‘Ja, ik zie het nu ook’, had meneer Floret geantwoord. ‘Ik wiebel.’
‘Nooit eerder gemerkt?’, vroeg meneer Bazuin.
‘Nooit’
‘Het is een zenuwtrekje, Floret. Een zenuwachtig trekje.’
‘Je kon weleens gelijk hebben’, zei meneer Floret, ‘Ik wiebel, omdat jij knarst. Ik word er doodnerveus van.’
‘Knarsen, ik?’, grapte meneer Bazuin.
Thuis was het wiebelen gewoon doorgegaan en vanaf die dag zocht meneer Floret afleiding in het nieuws. Kort daarna had zich het slaapprobleem aangediend. In zijn droom zit meneer Floret tegenover de vergadering van conservatoren.
‘Heren’, zegt hij. ‘Allereerst hartelijk dank voor uw komst. Sommigen van u hebben een lange reis achter de rug’. Hier knikt hij naar conservator Boendermans van het Gronings Wasbordenmuseum. Boendermans neigt minzaam naar zijn collega’s. ‘Een lange reis, maar het betreft dan ook een niet gering probleem’. De conservatoren knikken ernstig.
‘De cultuurgeschiedenis is dood’, gaat meneer Floret verder. ‘Morsdood. Er komt geen sterveling meer op af. De bestuurstoren heeft gemeend dat we voor eens en voor altijd een eind moeten maken aan het zieltogen der cultuur en daarbij hebben wij uw hulp nodig’. Voorzichtig kijkt meneer Floret de geleerde groep rond. Hoe zouden de conservatoren het opvatten?
‘Is dit officieel?’, vraagt Ruglever van De Open Kaaskuiperij uit Schin op Geul. ‘Dit is officieel’, verklaart meneer Floret. ‘Allen willen verandering. Het formele motto wordt thans: we gaan de geschiedenis weer leven inblazen. De musea moeten vol!’ Nu rumoert de groep. Verscheidene gewaardeerde conservatoren schuiven demonstratief hun stoel een weinig van de tafel. Een enkeling verheft verontwaardigd zijn stem.
‘Dood is dood!’, roept Kuijvenhoven uit Volendam. ‘De paling is dood en wij tonen hem. De visserij is dood en wij tonen het. De palingvisser, hij is zo dood als een pier en juist daarom laten wij hem zien. En dat niet alleen. Heel ons Palingmuseum is er op gericht het onderzoek naar de visserij van destijds te bevorderen. Wij zijn een oord van studie en onderricht. Wat moeten wij levend maken?’
‘Er zijn ideeën’, oppert meneer Floret. ‘Zo hebben wij in uw
geval gedacht het nettenboeten weer te reanimeren. Groepen ouderen uit Volendam
die we met uw hulp bekwamen in de oude kunst. U weet heel goed dat
demonstraties de voorbije tijd levend houden.’
‘Het idee!’, sputtert Kuijvenhoven. ‘Dat kan toch niet waar zijn? Het museum is geen circus!’
‘Wij zijn geen rariteitenkabinet’, mopperen nu ook anderen.
‘Heren! Heren!’, sust meneer Floret. ‘Dit alles heeft ook praktische kanten. Aanstonds staat het dode museum aan de straat. Alle tekenen wijzen er op dat de geldkraan voor het verleden dichtgaat. Dat kan morgen al gebeuren. Ik heb u hier uitgenodigd als bondgenoten. Samen moeten wij dit gevaar het hoofd bieden. Denkt u eens aan alle fondsen die voor een springlevende cultuur beschikbaar komen. De operatie is allerminst nietig. Bestuurders zijn eensgezind waar het de steun aan levengevende plannen op museaal niveau betreft. Hier liggen onvermoede kansen voor u!’
‘Floret heeft gelijk’, zegt Boendermans. ‘Wie dit niet heeft zien aankomen is stekeblind geweest. Zelf zijn we al gestart met een handwasdemonstratie. Wasvrouwen van verantwoorde omvang doen op de binnenplaats van ons museum het antieke wasbord herleven. Op woensdag en zaterdag klinken bij ons de oerhollandse werksterliedjes van weleer. Er wordt geboend en gemangeld dat het een lieve lust is. O, ik zeg het u eerlijk, we hadden ook liever de maandag ingeruimd voor het aanschouwelijke wassen. Dat was natuurlijk juister geweest. Maar het museum is ‘s maandags gesloten.’ Meneer Floret knikt geestdriftig. Hier is een museum dat met de tijd meegaat. Groningen leeft! Als dit geen voorbeeld voor hen allen is.
‘Het idee!’, sputtert Kuijvenhoven. ‘Dat kan toch niet waar zijn? Het museum is geen circus!’
‘Wij zijn geen rariteitenkabinet’, mopperen nu ook anderen.
‘Heren! Heren!’, sust meneer Floret. ‘Dit alles heeft ook praktische kanten. Aanstonds staat het dode museum aan de straat. Alle tekenen wijzen er op dat de geldkraan voor het verleden dichtgaat. Dat kan morgen al gebeuren. Ik heb u hier uitgenodigd als bondgenoten. Samen moeten wij dit gevaar het hoofd bieden. Denkt u eens aan alle fondsen die voor een springlevende cultuur beschikbaar komen. De operatie is allerminst nietig. Bestuurders zijn eensgezind waar het de steun aan levengevende plannen op museaal niveau betreft. Hier liggen onvermoede kansen voor u!’
‘Floret heeft gelijk’, zegt Boendermans. ‘Wie dit niet heeft zien aankomen is stekeblind geweest. Zelf zijn we al gestart met een handwasdemonstratie. Wasvrouwen van verantwoorde omvang doen op de binnenplaats van ons museum het antieke wasbord herleven. Op woensdag en zaterdag klinken bij ons de oerhollandse werksterliedjes van weleer. Er wordt geboend en gemangeld dat het een lieve lust is. O, ik zeg het u eerlijk, we hadden ook liever de maandag ingeruimd voor het aanschouwelijke wassen. Dat was natuurlijk juister geweest. Maar het museum is ‘s maandags gesloten.’ Meneer Floret knikt geestdriftig. Hier is een museum dat met de tijd meegaat. Groningen leeft! Als dit geen voorbeeld voor hen allen is.
Guldenroede van het Voetschildermuseum in
Vorden staat bedaard op. Hij plaatst zijn rechtervoet op zijn stoel. Met
onheilspellende nauwgezetheid begint hij de veters van zijn schoen los te
maken. Allen kijken toe. De schoen gaat uit. De broekspijp wordt omhoog gerold.
De grijze herenanklet wordt met korte rukjes uitgetrokken. De wasbleke voet is
nu het hoogste licht in het donkere gezelschapsstuk van conservatoren.
Guldenroede zet de naakte voet op tafel. De ranzige tenen wriemelen uitdagend.
‘Hier zet ik hem neer, mijn voet’, zegt Guldenroede. Zijn stem is somber van ingehouden woede.
‘Jaren heb ik ermee gepenseeld. De mooiste stukken kwamen onder mijn voet vandaan. Dagelijks komt er internationaal bezoek naar Vorden om de resultaten van de voetschilderkunst door alle tijden heen te bewonderen. Maar ik zeg u nu dat ik nooit ofte nimmer een levende voetschilder in mijn museum voor het volk vertonen zal. Het is een schande. Met wat de bestuurders ons nu door de strot boren prostitueren wij de kunst. Wij zijn geen uitvaartonderneming die de dode van een blos voorziet, zijn wangen vult met watten, zijn lippen kleurt, zijn nagels manicuurt. Ik pas voor deze poppenkast.’ Tumult breekt los onder de geleerden. Terwijl Guldenroede bedaard zijn schoen aantrekt en de vergaderruimte verlaat zonder op of om te kijken, pakt de één na de ander zijn papieren en vertrekt. Er is geen redden meer aan.
‘Hier zet ik hem neer, mijn voet’, zegt Guldenroede. Zijn stem is somber van ingehouden woede.
‘Jaren heb ik ermee gepenseeld. De mooiste stukken kwamen onder mijn voet vandaan. Dagelijks komt er internationaal bezoek naar Vorden om de resultaten van de voetschilderkunst door alle tijden heen te bewonderen. Maar ik zeg u nu dat ik nooit ofte nimmer een levende voetschilder in mijn museum voor het volk vertonen zal. Het is een schande. Met wat de bestuurders ons nu door de strot boren prostitueren wij de kunst. Wij zijn geen uitvaartonderneming die de dode van een blos voorziet, zijn wangen vult met watten, zijn lippen kleurt, zijn nagels manicuurt. Ik pas voor deze poppenkast.’ Tumult breekt los onder de geleerden. Terwijl Guldenroede bedaard zijn schoen aantrekt en de vergaderruimte verlaat zonder op of om te kijken, pakt de één na de ander zijn papieren en vertrekt. Er is geen redden meer aan.
Wanneer het wanordelijk tafereel is bedaard, zitten slechts conservator Boendermans en meneer Floret beteuterd tegenover elkaar aan een lege tafel. ‘Abel’, zucht Boendermans. ‘Ik mag toch wel Abel zeggen?’ Meneer Floret knikt gelaten. Zijn voet wiebelt weer heel erg. ‘Abel, jongen’, vervolgt hij. ‘Dit hebben wij helemaal verkeerd aangepakt.’
‘Zeg dat wel’, zegt meneer Floret. ‘Hoe krijg ik dit ooit weer goed gepraat.’
‘Dat wordt geen sinecure. Dat wordt zwaaien naar je betrekking.’
‘Misschien’, zegt meneer Floret. ‘Ga je mee? Ik moet nodig weer een konijn.’
‘Jij ook al? Het lijkt wel of iedereen de laatste tijd de hand aan het konijn slaat.’ ‘Het is een uitlaatklep’, zegt meneer Floret droevig. ‘Het is dat er zoveel zijn. Anders ging ik minderen.’
Met een woeste ruk schiet meneer Floret wakker. Hij hijgt, kijkt wild om zich heen, zijn hart bonst in zijn keel. Het is diep nacht en donker. Er zijn sterren en sterretjes.
© Taco Meeuwsen, all rights
reserved.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten