|
'Woedend Uitzicht' van Taco Meeuwen verscheen eerder in 2010 in het Vlaams literair tijdschrift met neus: 'De Brakke Hond'. |
Meneer Floret ziet sterretjes. Hij gaat ermee naar de
dokter.
‘Dag meneer Floret’, zegt de dokter. ‘Ik ben dokter Hans. Ik loop
co-schappen bij dokter Spaargaren die een weekje naar Brussel is voor een
seminar over zwembadbevalling.’
‘Ik begrijp het’, zegt meneer Floret. ‘U doet
de boodschappen.’
‘Zo ongeveer,’ glimlacht dokter Hans. Hij vraagt meneer
Floret wat er aan scheelt.
‘Ik zie sterretjes’, zegt meneer Floret.
‘Trekt u om
te beginnen uw trui maar eens uit’, zegt de dokter. ‘Hebt u het druk?’
‘Zo
druk’, zegt meneer Floret. Hij wijst met zijn platte hand een liter boven zijn
hoofd aan. Hij verzuipt in drukte. De dokter knikt en luistert aan meneer
Floret zijn blote borst.
‘Ademt u maar eens flink in’, zegt hij.
‘Zou ik dat
nou wel doen?’ vraagt meneer Floret.
‘Waarom niet?’ vraagt de dokter.
‘Als ik
doe wat u zegt, diep inademen, dan krijg ik het allemaal binnen.’
‘Wat krijgt u
binnen?’ wil de dokter weten.
‘Drukte natuurlijk’, zegt meneer Floret.
Daar zit
wat in. Dokter Hans staat even na te denken. Hij speelt wat met zijn
stethoscoop die smakt op de palm van zijn opengesperde hand.
‘Wacht, ik weet
wat’, zegt dokter Hans. Hij neemt meneer Floret voorzichtig bij zijn arm en
leidt hem naar een hoekje van de praktijk.
‘Gaat u hier maar even staan,
terwijl ik naar uw borst luister’.
‘Waarom hier?’ vraagt meneer Floret.
‘Op deze
plaats is de druk een stuk minder’, fluistert dokter Hans.
Meneer Floret ademt
diep in.
‘Ik hoor het al’, zegt de dokter. ‘U hapert behoorlijk.’ Met het koele
staal van de stethoscoop beklopt hij de rug van meneer Floret.
‘Wat bent u aan
het doen?’ vraagt meneer Floret.
‘Ik probeer te horen waar het hapert’, zegt de
dokter. ‘Gewoon doorademen alstublieft.’
‘Ik heb het gezien’, zegt dokter Hans,
wanneer hij uitgeluisterd is, ‘trekt u de trui maar weer aan.’ Meneer Floret
kleedt zich aan en gaat zitten op de stoel voor het bureau van de dokter.
Dokter Hans tikt wat op de computer.
‘U staat gespannen als een veer, meneer
Floret’, zegt de dokter. ‘De cultuur groeit u boven het hoofd. Het hart is
goed, maar het lichaam maakt overtoeren. U bent bang om te ademen en dan gaat
de boel haperen.’
‘En die sterretjes?’ vraagt meneer Floret.
‘Stress,’ zegt
dokter Hans. ‘Sterretjes zijn het gevolg van stress. Als ik me niet vergis
draagt u het sterrenbeeld Adrenaline daarbinnen. Dat moet eerst tot bedaren
komen. U moest het maar eens een weekje of wat rustig aan gaan doen.’
‘Is dat
alles?’ vraagt meneer Floret.
‘Dat is alles’ zegt dokter Hans, ‘En Floret?’
‘Ja’,
zegt meneer Floret.
‘Even helemaal geen cultuur meer’.
Al na de eerste tien
passen op kantoor ziet meneer Floret weer sterretjes. Ze fonkelen in het
kerstneon vlak voor zijn ogen. Hij is naar zijn werk gegaan om te vertellen dat
hij het rustiger aan moet doen. Hij heeft nog geen voet binnen gezet of meneer
Beer klampt hem aan. Meneer Beer is één van de bazen van meneer Floret.
‘Floret,
hebben we nou al een oplossing voor het conservatorprobleem?’ vraagt meneer
Beer gejaagd.
‘Nee’, zegt meneer Floret.
‘Nee is niet goed genoeg’, zegt meneer
Beer wanhopig. ‘Ik ben voor vanmiddag in de bestuurstoren besteld en dan moet
ik met een oplossing komen.’
‘Goed dan,’ zegt meneer Floret. ‘Er is bijna een
oplossing voor het conservatorprobleem. Dat herinner ik me nu. Nog een paar
daagjes en er is een oplossing. Overal in Nederland denken op ditzelfde moment
conservatoren na over ons probleem. Ieder moment verwacht ik een telefoontje.
Dat kan vandaag zijn, dat kan morgen zijn. Word ik gebeld, dan maak ik een
afspraak om met de conservatoren om tafel te gaan zitten. Ik ben er van
overtuigd dat, als we maar eenmaal om tafel zitten met de conservatoren, de
cultuur in een uurtje is gered’.
‘Prima, goed werk Floret’, zegt meneer Beer
opgelucht. ‘Ik zal het doorgeven aan de bestuurstoren. Er zit schot in de zaak
en daar ben ik blij om. Tenminste iets dat loopt. Weet je, Floret, het zit me
af en toe tot hier, al het werk.’ Meneer Beer wijst met zijn vlakke hand twee
liter boven zijn hoofd aan. Met zijn andere hand klopt hij meneer Floret
vriendschappelijk op de schouder. Meneer Florets’ sterretjes rinkelen.
‘We
hebben het er nog over’, roept meneer Beer.
Meneer Floret is op weg naar zijn
werkkamer. De gangen van het kantoor wentelen hem tegemoet. Bij iedere stap die
hij zet is het alsof hij op het plafond zal belanden, of op de muren. Boven en
onder zijn goed zoek. De mensen in de gangen lijken wel allemaal ziek. Ze
wankelen met een dronkemanstred, sommigen zoeken steun tegen een deurlijst. Er
is maar één gespreksonderwerp in de gangen van het kantoor. Waar hij ook kijkt
ziet hij collega’s literstreepjes boven hun hoofd aanduiden. Het is een gek
gezicht. Visserslatijn voor de kantoortuin, denkt meneer Floret. Hij nadert
zijn werkkamer. Hij krijgt het warm en de sterretjes voor zijn ogen veranderen
van kleur.
Op zijn werkkamer zit meneer Bazuin.
‘Floret, hoe is het nou
jongen?’ vraagt meneer Bazuin tandenknarsend. ‘We maakten ons al zorgen over
je’. Meneer Bazuin heeft de overbeet van een graseter. Zijn scheurkauwersgebit
maalt voortdurend. Met de tandenman deelt meneer Floret nu al jaren een
kantoorunit. Bij alles wat meneer Floret aan zijn bureau onderneemt verzorgen
de kiezen van Bazuin de begeleiding.
‘Ik moet het rustiger aan doen’, zegt
meneer Floret. ‘De dokter heeft me een paar weken rust voorgeschreven.’
‘Ja, ik
ken dat’, zegt meneer Bazuin en zijn vlakke hand rijst al de hoogte in. ‘Straks
heb je drie weken rust gehad. Dan kom je terug. Heeft de cultuur zich in de
tussentijd opgestapeld tot hier’. Tien liter boven het hoofd van meneer Bazuin.
‘Ik ga het Bral vertellen’, zegt meneer Floret.
‘Sterkte ermee’, knarst meneer
Bazuin.
Meneer Bral is de directe chef van meneer Floret. Hij heeft de ogen van
een bang dier. Meneer Floret kent die uitdrukking goed. Hij heeft het vaak
gezien, in de ogen van meneer Bral en in dierenogen.
‘Hoe luidt het vonnis,
Floret?’ vraagt meneer Bral. Hij leunt achterover in zijn bureaustoel. Met
beide handen krabt hij de binnenkanten van zijn polsen. Meneer Floret heeft
zich over die beweging al eerder verbaasd. Het is net alsof Bral zichzelf
voortdurend condoleert. Er zit iets troostend in het wiegende gebaar, maar ook
iets wanhopigs.
‘Ik moet het rustiger aan doen’, zegt meneer Floret. ‘Ik ben
overwerkt.’ Meneer Bral slaat zijn ogen ten hemel.
‘Wie niet,’ zucht hij. ‘Wie
is er tegenwoordig niet overwerkt’. Zijn beide armen gaan de hoogte in. Liters
en nog eens liters overwerk.
‘Drie weken rust wil de dokter’, zegt meneer
Floret.
‘Als ik jou was dan ging ik op vakantie’, zegt meneer Bral
vooroverleunend. Je bent er zelf aan toe, denkt meneer Floret.
‘Als ik jou was
dan zocht ik drie weken de zon op.’
‘Ik zal er eens over denken’, zegt meneer
Floret.
Meneer Floret weet heel goed wat hij aan de sterretjes gaat doen. Hij
stapt op de fiets en rijdt de duinen in. Hij fietst een uur lang met zijn
sluike haren wapperend in een zeebries. Het is fris. Vroeg in het jaar is alles
ogenschijnlijk dood aan het duin. Dood en doornig. Het begint al te schemeren
wanneer hij afstapt en zijn rijwiel verstopt in een duinpan langs het fietspad.
Vanaf het duin laat hij zijn blik dwalen over het strand. Een leeg uitzicht.
Geen sterveling te bekennen. Heel goed, denkt meneer Floret en begint aan de
tocht door de duinen. Hij volgt een wildpaadje. Waar hij afslaat liggen hoopjes
bruine keutels. Meneer Floret komt bij een dichte haag van jeneverbes en
duindoorn. Na een pas of tien langs het kreupelhout te hebben gelopen zakt hij door
de knieën. Hij buigt zijn hoofd tot vlak bij de grond en loert onder de
struiken door. ‘Hebbes’, mompelt hij. Met zijn arm reikt hij ver in een rond
gat onder het struikgewas. Hij trekt zijn arm terug. Er spartelt een konijn in
zijn vuist. Het konijn heeft een strik rond zijn achterpoot en vecht als een
bezetene om los te komen. Meneer Floret grijpt het konijn met beide handen rond
de nek. Hij kijkt het dier in de ogen. Dan drukt hij zijn vingers tegen de hals
van het konijn. De achterpoten stampen wild tegen de grond. ‘Dag Bral’, zegt
meneer Floret met opeengeklemde kaken. ‘Dag Bazuin, dag Beer’. De sterretjes
vloeien uit zijn handen in het konijn. Het diertje wordt er helemaal rustig
van.
Diezelfde nacht nog droomt meneer Floret over het conservatorprobleem. Hij
is thuisgekomen, zoals elke avond. Heeft zijn handen gewassen onder de lauwe
kraan. Heeft een bamischotel uit blik, samen met wat gemengde groente met
Hollandse kruidenboter en een lik appelmoes, opgewarmd in de magnetron. Heeft
zich met een biertje gedachteloos neergezet in de stoel voor het nieuws. Zou er
nog nieuws zijn, vroeg hij zich af, toen hij eenmaal zat. Hij heeft al het
nieuws van die avond bekeken. Mensen hebben andere mensen doodgemaakt. Hier is
een dodelijke portie landbouwgif in het spel geweest. Daar bleek de eerste rij
niet bestand tegen het uitzinnig opstuwende publiek. Ergens verderop stalen
soldaten voedsel uit de handen van hongerende vluchtelingen. Niet ver daar
vandaan moet een stille opdracht tot liquidatie zijn gegeven. Beelden van
slordige lichamen in een greppel langs een zandpad. Na het nieuws heeft meneer
Floret afgewassen. Hij is daar altijd heel zorgvuldig in, ook nu, nu hem drie
weken rust te wachten staan. De sterretjes zijn teruggekomen. Het gebeurde
tijdens de afwas. Mijnheer Floret dacht aan de slaap, straks, die hij niet zou
kunnen vatten. Meteen floepten de sterretjes aan voor zijn ogen. Groen, blauw,
roze, het schettert opdringerige pigmenten. Hij hunkert ernaar te kunnen slapen
zoals vroeger. Toen kon het wel voorkomen dat hij direct na de avondmaaltijd in
slaap viel, wakkerschrok, slaapdronken door de afwas liep, naar de badkamer
stommelde, tandenpoetste en alweer sliep nog voor hij op zijn bed landde. Sinds
hij van het nieuwskijken een gewoonte heeft gemaakt is slapen een probleem. En
het nieuwskijken is begonnen met het wiebelen van de voet. Het wiebelen van de
voet begon op het werk.
‘Wat zie ik nou?’ had meneer Bazuin op een dag gezegd. ‘Zit je te wiebelen, Floret?’ Meneer Bazuin heeft op kantoor een goed zicht op
de benen van meneer Floret vanonder diens bureau. Bazuin had het scherp gezien.
Meneer Florets rechtervoet ging als een lichaamsdeel met een eigen willetje van
links naar rechts. In een hoog tempo.
‘Ja, ik zie het nu ook’, had meneer
Floret geantwoord. ‘Ik wiebel.’
‘Nooit eerder gemerkt?’, vroeg meneer Bazuin.
‘Nooit’
‘Het is een zenuwtrekje, Floret. Een zenuwachtig trekje.’
‘Je kon weleens
gelijk hebben’, zei meneer Floret, ‘Ik wiebel, omdat jij knarst. Ik word er
doodnerveus van.’
‘Knarsen, ik?’, grapte meneer Bazuin.
Thuis was het wiebelen
gewoon doorgegaan en vanaf die dag zocht meneer Floret afleiding in het nieuws.
Kort daarna had zich het slaapprobleem aangediend. In zijn droom zit meneer
Floret tegenover de vergadering van conservatoren.
‘Heren’, zegt hij.
‘Allereerst hartelijk dank voor uw komst. Sommigen van u hebben een lange reis
achter de rug’. Hier knikt hij naar conservator Boendermans van het Gronings
Wasbordenmuseum. Boendermans neigt minzaam naar zijn collega’s. ‘Een lange reis,
maar het betreft dan ook een niet gering probleem’. De conservatoren knikken
ernstig.
‘De cultuurgeschiedenis is dood’, gaat meneer Floret verder.
‘Morsdood. Er komt geen sterveling meer op af. De bestuurstoren heeft gemeend
dat we voor eens en voor altijd een eind moeten maken aan het zieltogen der
cultuur en daarbij hebben wij uw hulp nodig’. Voorzichtig kijkt meneer Floret
de geleerde groep rond. Hoe zouden de conservatoren het opvatten?
‘Is dit
officieel?’, vraagt Ruglever van De Open Kaaskuiperij uit Schin op Geul. ‘Dit
is officieel’, verklaart meneer Floret. ‘Allen willen verandering. Het formele
motto wordt thans: we gaan de geschiedenis weer leven inblazen. De musea moeten
vol!’ Nu rumoert de groep. Verscheidene gewaardeerde conservatoren schuiven demonstratief
hun stoel een weinig van de tafel. Een enkeling verheft verontwaardigd zijn
stem.
‘Dood is dood!’, roept Kuijvenhoven uit Volendam. ‘De paling is dood en
wij tonen hem. De visserij is dood en wij tonen het. De palingvisser, hij is zo
dood als een pier en juist daarom laten wij hem zien. En dat niet alleen. Heel
ons Palingmuseum is er op gericht het onderzoek naar de visserij van destijds
te bevorderen. Wij zijn een oord van studie en onderricht. Wat moeten wij
levend maken?’
‘Er zijn ideeën’, oppert meneer Floret. ‘Zo hebben wij in uw
geval gedacht het nettenboeten weer te reanimeren. Groepen ouderen uit Volendam
die we met uw hulp bekwamen in de oude kunst. U weet heel goed dat
demonstraties de voorbije tijd levend houden.’
‘Het idee!’, sputtert
Kuijvenhoven. ‘Dat kan toch niet waar zijn? Het museum is geen circus!’
‘Wij
zijn geen rariteitenkabinet’, mopperen nu ook anderen.
‘Heren! Heren!’, sust
meneer Floret. ‘Dit alles heeft ook praktische kanten. Aanstonds staat het dode
museum aan de straat. Alle tekenen wijzen er op dat de geldkraan voor het
verleden dichtgaat. Dat kan morgen al gebeuren. Ik heb u hier uitgenodigd als
bondgenoten. Samen moeten wij dit gevaar het hoofd bieden. Denkt u eens aan
alle fondsen die voor een springlevende cultuur beschikbaar komen. De operatie
is allerminst nietig. Bestuurders zijn eensgezind waar het de steun aan
levengevende plannen op museaal niveau betreft. Hier liggen onvermoede kansen
voor u!’
‘Floret heeft gelijk’, zegt Boendermans. ‘Wie dit niet heeft zien
aankomen is stekeblind geweest. Zelf zijn we al gestart met een
handwasdemonstratie. Wasvrouwen van verantwoorde omvang doen op de binnenplaats
van ons museum het antieke wasbord herleven. Op woensdag en zaterdag klinken
bij ons de oerhollandse werksterliedjes van weleer. Er wordt geboend en
gemangeld dat het een lieve lust is. O, ik zeg het u eerlijk, we hadden ook
liever de maandag ingeruimd voor het aanschouwelijke wassen. Dat was natuurlijk
juister geweest. Maar het museum is ‘s maandags gesloten.’ Meneer Floret knikt
geestdriftig. Hier is een museum dat met de tijd meegaat. Groningen leeft! Als
dit geen voorbeeld voor hen allen is.
Guldenroede van het Voetschildermuseum in
Vorden staat bedaard op. Hij plaatst zijn rechtervoet op zijn stoel. Met
onheilspellende nauwgezetheid begint hij de veters van zijn schoen los te
maken. Allen kijken toe. De schoen gaat uit. De broekspijp wordt omhoog gerold.
De grijze herenanklet wordt met korte rukjes uitgetrokken. De wasbleke voet is
nu het hoogste licht in het donkere gezelschapsstuk van conservatoren.
Guldenroede zet de naakte voet op tafel. De ranzige tenen wriemelen uitdagend.
‘Hier
zet ik hem neer, mijn voet’, zegt Guldenroede. Zijn stem is somber van
ingehouden woede.
‘Jaren heb ik ermee gepenseeld. De mooiste stukken kwamen
onder mijn voet vandaan. Dagelijks komt er internationaal bezoek naar Vorden om
de resultaten van de voetschilderkunst door alle tijden heen te bewonderen.
Maar ik zeg u nu dat ik nooit ofte nimmer een levende voetschilder in mijn
museum voor het volk vertonen zal. Het is een schande. Met wat de bestuurders
ons nu door de strot boren prostitueren wij de kunst. Wij zijn geen
uitvaartonderneming die de dode van een blos voorziet, zijn wangen vult met
watten, zijn lippen kleurt, zijn nagels manicuurt. Ik pas voor deze
poppenkast.’ Tumult breekt los onder de geleerden. Terwijl Guldenroede bedaard
zijn schoen aantrekt en de vergaderruimte verlaat zonder op of om te kijken,
pakt de één na de ander zijn papieren en vertrekt. Er is geen redden meer aan.
Wanneer het wanordelijk tafereel is bedaard, zitten slechts conservator
Boendermans en meneer Floret beteuterd tegenover elkaar aan een lege tafel. ‘Abel’,
zucht Boendermans. ‘Ik mag toch wel Abel zeggen?’ Meneer Floret knikt gelaten.
Zijn voet wiebelt weer heel erg. ‘Abel, jongen’, vervolgt hij. ‘Dit hebben wij
helemaal verkeerd aangepakt.’
‘Zeg dat wel’, zegt meneer Floret. ‘Hoe krijg ik
dit ooit weer goed gepraat.’
‘Dat wordt geen sinecure. Dat wordt zwaaien naar
je betrekking.’
‘Misschien’, zegt meneer Floret. ‘Ga je mee? Ik moet nodig weer
een konijn.’
‘Jij ook al? Het lijkt wel of iedereen de laatste tijd de hand aan
het konijn slaat.’ ‘Het is een uitlaatklep’, zegt meneer Floret droevig. ‘Het
is dat er zoveel zijn. Anders ging ik minderen.’
Met een woeste ruk schiet
meneer Floret wakker. Hij hijgt, kijkt wild om zich heen, zijn hart bonst in
zijn keel. Het is diep nacht en donker. Er zijn sterren en sterretjes.
© Taco Meeuwsen, all rights
reserved.